Geschiedenis van de Nijlense Spuitgasten
Eerste brandreglement
Sinds mensenheugenis én sinds de ontdekking van het vuur, heeft de mens met branden te maken gehad. Het bestrijden van branden bestaat dan ook al vele eeuwen, doch een gereglementeerde en georganiseerde brandbestrijding nog maar enkele jaren.
Bij het uitpluizen van de archieven van de gemeente Nijlen is gebleken dat er tijdens de gemeenteraadszitting van 18 maart 1824 – dus meer dan 190 jaar geleden – een brandreglement werd goedgekeurd en dit door toedoen van toenmalig burgemeester P. Gepts, schepen Hoegaerts, raadsleden De Doncker-Beirens en Peeters, geassisteerd door gemeentesecretaris Peeters. De bevolking van de gemeente Nijlen bedroeg toen circa 1600 inwoners en dit brandreglement, zeker het eerste van de gemeente Nijlen, bestond uit 61 artikelen. In 29 van deze artikelen werden maatregelen voorgeschreven ter voorkoming van brand. De overige voorzagen in de aanduiding van personen die, onder leiding van een brandmeester en onderbrandmeester, aangesteld werden door het gemeentebestuur om in elk gehucht of verzameling van gebouwen, de voorhanden zijnde middelen tot blussing van een brand aan te wenden. Het reglement maakte tevens melding dat, buiten voormelde personen, iedere inwoner verplicht was mee te helpen met de bestrijding van branden. De 20 naaste buren werden daarenboven zelfs verplicht, naast het aanbrengen van brandende kaarsen die als openbare verlichting dienst deden, hun grootste tobben (kuipen) gevuld met water buiten voor hun woning te plaatsen. Bovendien was men verplicht om “brand” te roepen en de eerste die de brand aan de brandmeester meldde, ontving hiervoor een beloning van 2 guldens. Op het niet meehelpen aan de blussingswerken stond zelfs een boete! Dit brandreglement van 1824 bleef bij ons weten vele jaren in voege, hoewel in 1907 in de archieven melding werd gemaakt van een pompierskapitein, namelijk een zekere Josephus Franciscus Smits, die voor datzelfde jaar een toelage kreeg toegekend van 45B fr. (1,12 euro); de volgende jaren echter niet meer.
Van emmer tot spuitpomp
De branden werden destijds nog bestreden volgens een oeroude methode: water putten in houten of metalen emmers en deze op het vuur uitgieten. Van bijzonder brandbestrijdingsmaterieel dat aan de gemeente toebehoorde, was toen nog geen sprake. Wel vinden wij later sporen dat de gemeente in het bezit was van een spuitpomp zodat het door emmers aangebrachte water kon verzameld worden in een grote koperen kuip.
Deze kon dan onder zekere druk worden gebracht door een handpomp – op en neer geduwd door vrijwillige inwoners – zodanig dat het verzamelde water op het vuur kon gespoten worden. In het jaar 1914 werd de spuitpomp of brandspuit, die enkel door paardenkracht kon verplaatst worden, nog grondig nagezien en hersteld door een zekere Franciscus Hermans en een zekere Van Peer en dit voor de som van 53,45 Bfr. (1,32 euro). Vermoedelijk werden deze herstellingswerkzaamheden uitgevoerd in het vooruitzicht van de oorlogsjaren 1914-1918. Daarenboven werden ook nog 30 meter darmen (slangen) aangekocht evenals 10 toile-emmers. Na 1918, de gemeente telde toen circa 5000 inwoners, is er weinig of niets meer bekend aangaande de toenmalige Nijlense pompiers. En de spuitpomp? Wel, deze is jammer genoeg tijdens de laatste wereldoorlog ’40-’45 zoek geraakt. Zij was toen trouwens reeds vele jaren buiten gebruik, afgedankt en tot schroot vergaan.
Officiële oprichting
Bij het in dienst treden van gemeentesecretaris Alfons Cools in maart 1924 was er om zo te zeggen geen sprake meer van pompiers of brandweer en was elke reglementering hieromtrent voorbijgestreefd. Onder impuls van de toenmalige burgemeester Leopold Claes, gesteund door bovengenoemde gemeentesecretaris, werd het initiatief genomen om een korps van vrijwilligers trachten op te richten ter bestrijding van gebeurlijke branden. Samen met veldwachter Aloïs Lieckens werden bepaalde inwoners, voornamelijk deze woonachtig in de Nijlense dorpskom, aangesproken – hetzij thuis, hetzij op hun werk, hetzij op straat – om na te gaan of zij eventueel bereid waren tot het pompierskorps toe te treden als vrijwilliger d.i. zonder enige vergoeding bij gebeurlijk werkverlet, dus louter uit sociale overweging om anderen te helpen bij brand. Een eerste contactvergadering werd belegd in herberg “de bonten os” bij Antoon Dams om het doel van het vrijwillig pompierskorps uiteen te zetten. Een 40-tal inwoners van Nijlen gaven gevolg aan deze oproep. Een 14-tal dagen nadien werd dan een officieuze bijeenkomst gehouden op het gemeentehuis onder voorzitterschap van burgemeester Leopold Claes, bijgestaan door gemeentesecretaris Alfons Cools en veldwachter Aloïs Lieckens. Een 22-tal vrijwilligers verschenen op deze vergadering waarvan er uiteindelijk 18 hun “jawoord” gaven tot het oprichten van een vrijwillig pompierskorps. Op 8 juni 1925 werd dan de officiële stichtingsvergadering met deze 18 vrijwilligers gehouden. Deze vond opnieuw plaats in herberg “de bonten os” bij Antoon Dams alwaar dan werd overgegaan tot de stichting van het “ongewapend vrijwillig pompierskorps” van de gemeente Nijlen. Een reglement van orde en tucht werd opgesteld en ter goedkeuring aan de gemeenteraad voorgelegd. Onder het toeziend oog en de medewerking van veldwachter Aloïs Lieckens werd een bestuur gekozen waarna elk bestuurslid een aantal specifieke taken kreeg toegewezen. Het eerste bestuur zag er als volgt uit:
-Alfons Van der Hoeven, kapiteinbevelhebber
-Antoon Dams, tweede luitenant
-Denis Lieckens, sergeant-majoor
-Gommarus Verwerft
-Christ Van de Sande
-Jan Gui
-Jan Aerts
-Frans De Groot
-Alfons Verhaegen
-Louis Leysen
-Alfons Leysen
-Octaaf Hens
-Emiel Van de Kelft
-Jozef De Cnaep
De officiële stichting en het reglement van orde en tucht werden nadien door de Nijlense gemeenteraad in zitting van 12 november 1925 goedgekeurd en bekrachtigd. Hiermee was het eerste, “ongewapend vrijwillig pompierskorps” van de gemeente Nijlen een officieel feit! Dat ze meteen een goede start namen, blijkt uit de aangroei van het ledenaantal met 50% in amper 2 jaar tijd tot 27 manschappen. De geest van kameraadschap en de goede werking binnen het eerste pompierskorps zullen hieraan wel niet vreemd zijn geweest. Zij vielen dan ook van in het begin, en dit niet ten onrechte, in de gunst van de Nijlense bevolking.
Eerste branden en eerste aankopen
Buiten de zware spuitpomp, een 10-tal toile-emmers en een 30-tal meters darmen (slangen) was er verder aan blussingsmaterieel niets bijzonders voorhanden. De eerste brand bij Louis Bertels op de Broechemsesteenweg diende dan ook nog gelopen met de zware spuitpomp – normaal getrokken door paard – en ook speciale werkkledij was onbestaande zodat in gewone burgerkledij diende gewerkt! Het gemeentebestuur, dat overigens aangedrongen had tot de oprichting van het pompierskorps, liet hen echter niet in de steek. Op 30 november 1926, amper 1 jaar na de officiële oprichting, werd bij de firma Wasterlain te Brussel immers tot de volgende aankopen overgegaan:
- 1 handpomp
- 1 zuig- en drukpomp op dévidoir (haspel) met wielen
- 4 x 2,50m zuigdarmen (slangen)
- 300m kempdarmen (slangen) van 45m/m
- 3 lansen
- 1 koppelstuk
- 12 toile-emmers
- bijlen
- 25 werkvesten in bazin
- 2 speciale broeken in geoliede stof voor de sprietmannen
- 26 stalen helmen
- 25 ceinturions (koppelriemen)
Het prijskaartje van deze eerste materieelaankopen bedroeg destijds 22.132 Bfr. (548,64 euro), een groot bedrag voor de tijd van toen! Het korps was nu evenwel uitgerust met het nodige materieel en werkkledij en kon toen reeds met andere korpsen wedijveren. Als toemaatje kreeg het pompierskorps een jaarlijkse toelage van 500 Bfr. (12,48 euro), in gemeenteraadszitting van 9 januari 1929 op 800 Bfr. (20,00 euro) gebracht, voor hun plezier en verzet. De eerste brand die met het nieuwe materieel bestreden werd, was deze bij Van Schil in de huidige Sneppestraat. En hier liep het al goed mis met het zopas aangekochte materieel! De spiksplinternieuwe handpomp, die overigens meestal nog door mankracht vanuit het arsenaal naar de brand diende te worden getrokken, verloor onderweg één van de wielen van het vervoerwagentje! Later kon men voor het vervoer van deze handpomp echter vaak een beroep doen op Louis Peeters, beter bekend als “Loewieke van ’t Kromhout”. Deze was melkophaler en als Loewieke thuis was, stelde hij zijn vrachtwagen graag ter beschikking van de Nijlense pompiers. Doch als Loewieke op melktoer was, diende ze eigenhandig door de manschappen te worden getrokken. Zij die niet konden volgen, moesten dan maar op de pomp plaats nemen want één pompier was echt niet buiten adem te krijgen: Octaaf Hens. Als een echt volbloed paard wist Octaaf de handpomp, met of zonder manschappen erop, al lopende naar de brand te vervoeren.
Zoals reeds eerder aangehaald bestond het Nijlense pompierskorps enkel en alleen uit vrijwilligers. Dit hield uiteraard in dat noch voor brandbestrijding – met eventueel werkverlet als gevolg – noch voor oefeningen enige vergoeding werd toegekend. Alles gebeurde volledig belangeloos en gratis. Doch de mannen van het eerste uur deden dit steeds zonder mopperen, zowel overdag als ’s nachts. Iedereen spoedde zich, per rijwiel of al lopende, zo snel als mogelijk van het werk of van hun bezigheid naar het arsenaal om zich op de kortst mogelijke tijd naar de brand te begeven en deze te bestrijden.
Zo gebeurde het ook in de nacht van 27 op 28 mei 1927. Toen brak er brand uit bij Louis Van Elst, beter gekend als “de grune”. Louis bezat destijds in de Statiestraat een meubelwinkel met bijhorende werkplaats en magazijnen. Deze maakten deel uit van een rij samengebouwde woningen, zodat met man en macht getracht werd om de brand beperkt te houden tot deze ene woonst. Na 24 uur hard zwoegen lukte men erin de brand meester te worden en gelukkig bleven alle omliggende woningen van veel erg bespaard. Zeer zeker heeft de grote waterput van Op de Beeck in de Statiestraat bijgedragen tot het welslagen van deze actie. Hieruit kon immers het nodige water gehaald worden om de brand te bestrijden. Waterleiding bestond toen immers nog niet en de natuurlijke waterbronnen zoals beken, putten of vijvers waren te ver verwijderd. Het gemeentebestuur was nadien zo tevreden over het optreden van onze wakkere pompiers dat zij een vergoeding van 30 Bfr. (0,74 euro) uitkeerde voor hun werkverlet en voor hun toewijding.
Op naar de festivals
Het Nijlense pompierskorps was nu wel uitgerust met het nodige materieel en werkkledij, doch een uitgangsuniform hadden ze nog niet. De eerste festivals werden dan ook noodgedwongen in werkkledij en stalen helmen bijgewoond. In zitting van de gemeenteraad van 8 augustus 1930 werd gestemd over een toelage voor de aankoop van parade-uniformen voor de brandweer.
Zelf wist de brandweer 5.000 Bfr. (124,80 euro) op te hoesten – opbrengst van de jaarlijkse tombola – waarna het gemeentebestuur ermee instemde om het ontbrekende geld bij te passen. De eerste parade-uniformen werden dan ook spoedig besteld bij en gemaakt door het huis Karel Cools te Nijlen voor de som van 6.908 Bfr. (171,44 euro) De pompiers waren dan waardige brandweerlieden en konden nu, zo fier als een pauw, mee opstappen in de destijds talrijke festivals. Dit deden zij overigens met veel overtuiging en, zoals kapiteinbevelhebber Van der Hoeven vaak beweerde, “in alle bravigheid”!
Van stormklok en klaroen naar sirene en pagers
Het oproepen van de pompiers gebeurde oorspronkelijk door middel van de stormklok. Later werden er eveneens klaroenblazers aangeduid die, wanneer zij op de hoogte waren van een brand, op de hoeken van de straten van het dorp een kenwijsje gingen blazen op de “clairon” om zo de andere pompiers op te roepen. Deze klaroenblazers waren zeer toegewijde mannen en vaak zo hevig dat zij ’s nachts soms vergaten zich deftig aan te kleden. Een anekdote wil dat toen één der klaroenblazers ’s nachts gewaarschuwd werd van een aan de gang zijnde brand, hij plichtsbewust het bed uitsprong, zijn “clairon” van de vaste plaats nam, buiten stormde en op de spoorweg – zijn eerste halte – alarm begon te blazen. Als naar gewoonte kwam zijn vrouw dan achterna met zijn fiets, doch die nacht ook met zijn broek! Deze manier van oproep door middel van stormklok en klaroenblazers heeft geduurd tot in 1961. Immers, op 24 augustus 1961 werd door het toenmalige gemeentebestuur een sirene aangekocht bij de firma Wasterlain te Brussel voor 11.273 Bfr. (279,45 euro). Deze eerste alarmsirene werd op het politiebureel geplaatst en was zeer zeker een verbeterde manier van oproepen, hiermee de stormklok en de klaroenblazers definitief naar de folklore verwijzend. In 1968 werd het systeem uitgebreid met een nog grotere alarmsirene van 6HP. Deze werd van de Civiele Bescherming verkregen en op het dak van het toenmalige rusthuis in de Statiestraat geplaatst. De brandweer mocht hiervan gebruik maken in geval van brand of ander onheil.
Nu is het oproepsysteem natuurlijk veel moderner. Elke brandweerman heeft een pager (de bieper ) op zak en kan zo makkelijk door het hulpcentrum 100 opgeroepen worden.
Brandweerzone
Na bijna 90 jaar van een autonoom gemeentelijk brandweerkorps is sinds 1 januari 2015 het Nijlense brandweerkorps opgenomen in de brandweerzone Rivierenland. In die 90 jaar waren er “slechts” vier brandweercommandanten, Alfons Van der Hoeven, Louis Roelans, Alfons Hens en Daniël Theunen. De brandweerzone kwam er na een hervormingsproces van meerdere jaren. In deze zone vormen 19 gemeenten en 15 brandweerposten samen één grote brandweerorganisatie. Bijgevolg verleent de zone brandweerzorg aan meer dan 400 000 inwoners.
Voor de gemeente Nijlen zijn er momenteel 37 vrijwilligers en één beroepskapitein (postoverste Daniël Theunen) die dag en nacht klaar staan om te helpen waar nodig.